Ik kruip uit de kille kelder
van naamloze fietsen, naar mijn perron toe
waar overtollige blikjes, peuken, kauwgom
en opzwevende tasjes ongerepte objecten zijn.
Ik stap op een blikje, dat ik vol vurigheid vertrap.
Op de snelweg krimpt de hoogbouwhorizon tot zij verdwijnt
achter een vogelpoepje. Tussen de in asfalt gegoten structuren
zie ik gras zichtbaar worden, en voelbare kuilen
die mij zonder consent tegen het raam aanduwen.
De stad doemt op
Door de voorruit van de buschauffeur streelt de zon
mijn wangen. De wallen staan in groen getogen bogen,
en de Lek stroomt in haar meanderende glimlach.
Mijn eindhalte, het Dorp, nadert.
Ik druk op stop, en ik sta op. De geur van de Dam
voel ik rondom mij vallen, en de ogen van
de Schippersjongen prikken in mijn rug. Ik hoor
motoren tonen hoger rijden, terwijl ik neerstrijk
binnen de havens.
Cynthia Zwijnenburg